Afbeelding

Kijkjes van de Grolse stadstoren | Wordt dialect cult?

Algemeen

Krijgt het dialect misschien nog een 'cultkarakter', vraagt de Torenwachter zich af

We hebben de laatste week niet veel bijzonder goede dingen over onze streektaal, het dialect, gehoord, beste Grollenaren. En het begon nog wel zo mooi met de officiële erkenning van het Nedersaksische taalgebied, zoals het officieel heet. Maar de reacties van deskundigen waren vervolgens niet echt lekker veelbelovend. En dan druk ik me nog voorzichtig uit. Die deskundigen waren simpel gezegd zeer negatief gestemd over de toekomst van onze streektaal. Er is kortweg geen toekomst. Nu ben ik geen deskundige - dat is ons wel bekend, zullen jullie roepen - maar ik sluit me bij de deskundigen aan. Op één onderdeel na. Ja, geef toe: dat hadden jullie dan weer niet verwacht dat ik toch nog een half-deskundige gedachte zou kunnen formuleren. Astebleef!

Mensen als Hans Keuper (Boh Foi Toch); toch niet de minste op dit gebied en zelf een zeer getalenteerd gebruiker van de streektaal, ziet geen toekomst voor het dialect en een andere deskundige had het al over het onderbrengen van het dialect in het Openlucht Museum. Dan weej d'r wal van!

Zelf vind ik het volgende. We zijn op de eerste plaats in de regel niet echt trots op ons dialect; we pronken d'r niet mee, zal ik maar zeggen. Maar dat zouden we wel moeten doen. En als we de streektaal gebruiken doen we dat in de regel om iets uit de oude doos vertellen. Dan krijg je allemaal verhalen van vroeger, verhalen uit het verleden. 'Weej nog van vrogger'. Dat soort dingen. Dat roept een bepaalde smet op het dialect af. Zelf is bij mij het dialect met de paplepel ingegeven. Daar ben ik nog steeds dankbaar voor. Maar het dialect zit altijd wat in de muffige hoek van het volksdansen en oeroude volksvertellingen bij de open haard. Het gevolg daarvan is ook dat het dialect niet vernieuwend is. Er komen geen nieuwe woorden bij; moderne termen gebruiken we niet en het dialect vernieuwt zich daardoor niet. Dat is jammer want zo wordt ons dialect een soort dode taal. Een soort Latijn uit een ver verleden.

Als je een taal wilt behouden dan helpt het niet als wijze en zeergeleerde dames en heren bij het openhaardvuur alleen maar filosoferen over behoud. Taal is een levend iets, iets wat je dagelijks gebruikt en wat zich tevens dagelijks vernieuwt, aanpast enzovoort. Een taal moet kortweg leven.

En omdat we eigenlijk niet trots genoeg zijn op onze taal wordt die dus niet gebruikt.

Waar je de taal nog wel hoort is bij het carnaval. Daar gebruiken ze de taal nog als een echt kenmerk, als een karaktertrek. Maar omdat carnaval de wereld eigenlijk tijdelijk op zijn kop zet, lijkt dat wel leuk, maar is het niet bestendig. Jammer, jammer.

En als je nagaat dat kinderen de taal niet meer leren, dan staat verdwijnen groot in beeld.

Maar is er heel misschien toch nog een escape; tenminste dat denk ik. Het zou zo kunnen zijn dat, omdat alles vergroot wordt, alles op mondiale schaal gaat plaatsvinden, we behoefte krijgen aan iets van onszelf, iets overzichtelijks, iets wat dichtbij is. En dan kan de situatie ontstaan dat de streektaal een soort cult wordt. We gebruiken die dan als een soort tegengif tegen het mondiale en ook omdat bijna niemand dat meer doet. Als een soort sigarenrokersvereniging die er ondanks alles lustig op los blijft dampen.

Het gevaar daarbij bestaat dat zich intellectueel noemende types het dialect gaan kapen.

Daar is de streektaal me toch weer te dierbaar voor.


Torenwachter

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant