
Afscheid
OpinieIk zal maar meteen met de deur in huis vallen, beste Grollenaren: dit is mijn laatste column. Er zal nu ergens ongetwijfeld ook een juichkreet ontstaan in de zin van ‘dat hew ehad’. Ik zou erom kunnen lachen, maar de reden van mijn stoppen heeft een trieste achtergrond. Ik ben ongeneeslijk ziek verklaard en dus is herstel niet meer mogelijk. Ik heb ruim een halve eeuw lang de ‘Kijkjes van de Grolse Stadstoren’ geschreven en ben eraan verknocht geraakt. Dat schrijven zat altijd al in me. Ik herinner me dat ik als elfjarig jongetje een boek over cowboys en het wilde westen wilde schrijven. Mijn moeder was een verstandig mens; die gaf me een heel goedkoop kladblok en een potlood. Meer heb je niet nodig voor een meesterwerk nietwaar? Ik mocht op een halfduister zolderkamertje zitten, want schrijvers in die tijd hoorden te huizen in deerniswekkende onderkomens en pas dan kwam je tot indrukwekkende literaire hoogtes.
Ik heb daar de hele middag gezeten met mijn goedkope kladblok en potlood, maar ik kwam niet verder dan de openingszin: ‘Bill David tuurde peizend over de prairie’. Toen mijn moeder me kwam halen om te eten - ook een schrijver moet dat - kon ze constateren dat het boek nog niet echt af was. Het boek is nooit wat geworden. Maar ik bleef toch gebiologeerd door de taal, door de fraaie zinnen en probeerde zelf ook mooie stukjes te maken. Ooit moesten we op school een opstel maken, dat was een kolfje naar mijn hand. Ik vond zelf dat ik een prachtig verhaal had geschreven. Het ging over twee bandieten die de Grolse gracht ’s nachts overzwommen en dan volgde de zin: ‘met forse slagen doorkliefden zij het bijna rimpelloze water van de oude stadsgracht’. Ik was benieuwd wat de leraar Nederlands ervan zou vinden en hoopte stiekem op eindelijk eens een hoog cijfer.
Wat een deceptie werd het beste Grollenaren. Een zware onvoldoende met de wat pinnige aantekening: ‘plagiaat’ waarbij werd verwezen naar die prachtige zin die ik net op schreef. Maar het was mijn zin; hij geloofde het echter niet. Plagiaat, ik wist destijds niet eens wat het betekende. Daarna heb ik hem als jongetje van niks altijd gehaat. Toch consequent.
Ik heb in de afgelopen halve eeuw altijd geprobeerd het verhaal (column) een zekere lichtheid mee te geven; soms terecht met kritiek, maar nooit op de man spelend. Daar is Groenlo te klein voor. Ik hoop eigenlijk dat jullie er ook een beetje lol aan beleefd hebben. Humor op postzegelniveau want het ging alleen over Groenlo. En in al die jaren ben ik nooit lastiggevallen door uitgever of nu hoofdredacteur die met een priemend vingertje er op wezen dat ik ook wel eens enzovoort. Dank daarvoor; ik kon schrijven wat ik wilde.
En dan is er in die jaren nog iets bijzonders gebeurd wat ik eigenlijk niet goed kan verklaren. Naarmate de jaren vorderden begon Ik Groenlo steeds mooier te vinden. Ik raakte volledig verslingerd aan dit kostbare kleinood in de Achterhoek. Ik weet wel dat ze overal broodbakken en dat er vele fantastische andere plaatsen zijn waar je ook heel goed kunt wonen en zelfs beter dan in Groenlo. In Groenlo is het ook lang niet allemaal zoals het moet. Maar voor mij is het Groenlo. Dat dit helder is. En nu is er dan een eind gekomen aan mijn wekelijkse ‘Kijkjes van de Grolse Stadstoren’. Ik verlaat mijn hoge plek in de stadstoren met het prachtige uitzicht over stad en ommeland.
Ik heb nog één wens: Hol Grolle mooi!
Torenwachter