De Torenwachter over vrolijke carnavalskranten en dito bezorgers

Het was nog vroeg op de zondag vóór het carnaval; rustig ook buiten. Zeg maar in gewoon Hollands: geen mens, laat staan een hond, op straat te zien, beste Grollenaren. En dan is het toch raar dat er juist op dat moment bij mij op de bel werd gedrukt. De man die er stond had een duidelijke boodschap, dat moet ik eerlijk zeggen. Meestal worden er dan van die halve waarheden verteld of een serie van die onduidelijke en vage zinnen en vragen geproduceerd, waardoor je niet weet wat je ermee aan moet. En dan sta je daar maar een beetje van weerszijden vaag te doen, terwijl de gure noordenwind het verblijf aan de deur meer dan buitengewoon onaangenaam maakt.

De man zei in het onvervalst Grols met ook nog een sierlijke buiging in de woorden: "Ik kom oe effen vertellen daj vandage de krante wal könt vergetten! Wat dacht-ie d'r van?" liet hij daar op volgen."Dat is toch ne mooien carnavalsstunt of neet dan", riep hij mij ook lachend toe, terwijl hij steeds guitiger begon te kijken. Ik zei dat het eigenlijk geen stunt was omdat we nooit op zondag een dagblad kregen. Het zou wel een mooie carnavalsstunt zijn geweest als we op deze zondag vóór carnaval nu juist wèl een dagblad hadden gekregen. Maar hij zei dat dat niet kon. Wie zou zo'n extra krant moeten betalen? En bij de krant waren ze niet gek; in ieder geval de uitgevers niet. Het was juist carnavalesk om iets te doen wat volstrekt overbodig was en ook volstrekt kosteloos. Dat je aanbelt en zegt dat ze geen krant krijgen terwijl ze toch al geen krant zouden krijgen. Hij gierde het uit. "Snap ie'm?" bulderde hij, "Snap ie 'm, hej 'm deur?" Als je wou lachen dan moest je zoiets doen en dat deed hij nu dus. Hij belde overal aan waar het niet nodig was. En de mensen zagen dan ook nog eens een krantenbezorger in het echt. Niet een obscure robot, maar een gewoon mens die soms chagrijnig is, soms hoopvol en soms met goede zin beladen en (bijna) dagelijks de kranten in de bus frommelend. En dat op een tijdstip, dat wil je niet weten!

Ik begon een zekere sympathie voor de man te krijgen en opperde of hij misschien zin had in koffie. "Ik had d'r al 'n betjen rekkening met ehollen! Ie hebt van dee chagrijnsköppe, moar soms valt ze nog iets met", zei hij met een knipoog. Ik begreep de zin volledig. Hij bleek een geboren verteller. Daar vroeg in de morgen op die zondag vertelde hij dat hij ooit was ontslagen als krantenbezorger. Hij was toen nog jong geweest, maar niet zo jong dat hij die prachtige 'vrouwleu' niet zag die er 's morgens al rondfietsten. En hij had het verdorie door volhouden, sjansen en 'overseizen' met een van die prachtige meiden voor elkaar gekregen. Tegen die opbloeiende liefde was niets bestand geweest. Ook de bezorging van de krant niet. In hun enthousiasme waren de kranten blijven liggen en die gingen, naar later bleek, niet uit zichzelf naar de brievenbussen. "Doar moj wat an doon, moar dat deed ik toen neet." Het kon niet uitblijven: klachten van klanten over de kranten. Hij raakte zijn baantje kwijt, maar niet zijn liefde. En hij zag nu soms nog zo'n verliefde jongen met een veel te grote tas met veel te veel kranten en een vriendin die alles deed vergeten. "Dan zeg ik: zal ik ze metnemmen? Kik den jonge raar dan zeg ik: dee kranten bedoel ik!"

Het was van alle k(r)anten goed.

Torenwachter