Over ijsmeesters, zonaanbidders en chagrijnskoppen

Je hebt overal in de wereld moedige mensen, beste Grollenaren. Maar zo moedig als hier in de stad Grol, dat heeft deze jongen nog niet eerder meegemaakt. Zelf ben ik helemaal niet zo dapper; ja dat snappen jullie natuurlijk wel. Lekker een beetje vage stukjes tikken en proberen ook nog een beetje lollig te zijn. Daar heb je geen moed voor nodig. Maar vorige week toen het zo’n 36 graden was en iedereen vooral in horizontale houding zat te kermen en te puffen en te jammeren en te sikkeneuren, toen waren ineens onze IJsmeesters - ik schrijf het niet voor niks met een hoofdletter - toen waren onze IJsmeesters keihard maar dan ook keihard aan het werk.
En dat allemaal voor de winterdag als het per ongeluk eens zou kunnen gaan vriezen. Ze waren bezig met het aanleggen van een ijsbaantje terwijl het inmiddels al bijna 37 graden werd. Ja boven nul, onder nul daar kunnen ze tegen want het zijn keiharde en doorgewinterde en tevens winterweerbestendige mannen. Maar dan nu die verzengende hitte, toch gaven ze helemaal geen krimp. Hulde aan miene kamereu!
Namen ze de spade en de batse zelf ter hand alsmede de hark? Kijk, zij dragen ook in die absurde hitte de verantwoordelijkheid en als er dan toevallig een of ander gemotoriseerd bedrijf een bijna te verwaarlozen handje helpt met het uitdiepen van de ijsbaan, dan is het toch wel verrekte kinderachtig on te zeggen dat het nog wel iets meeviel. Het viel helemaal niet mee, het viel zelfs tegen.
En het is wel heel gemakkelijk om over een paar weken, als de temperatuur weer terug is in het hok, een beetje over de Halve Maanweg te fietsen en te zeggen: oh hebt ze d’r endeluks wark van emaakt? Het wordt een prachtige ijsbaan als voorloper van het grote schaatsen op de immense gracht als dat überhaupt nog eens het geval zal zijn.
Bij zo’n geweldig project als die ijsbaan komen er ook altijd onverwachte nevenaspecten bij, die vaak irritatie oproepen en toch niet ter zake doende zijn. Maar in verband met de plicht altijd maar begrip te moet hebben voor alles en iedereen, moet daar helaas wel aandacht aan worden besteed.
De irritatie kwam deze keer uit een hoek die je nooit zou verwachten. Eindelijk hadden de IJsmeesters (met hoofdletter), eindelijk hadden de IJsmeesters een moment van rust gevonden in de schaduw van een machtige eik, toen er een drietal fris uitziende types naderden. Je kon zien dat ze duidelijk niet zelf aan het ijsbaanproject hadden meegewerkt. Zij kwamen naar eigen zeggen van een landelijke organisatie die zich bezighield met de historisch juiste aanvalstechnieken bij het bestormen van oude vestingsteden.
’t Kan neet zuverder dan ze in Grolle doot, zeiden de IJsmeesters. Dat hadden ze niet moeten zeggen. Het drietal fris uitziende types was verbolgen. Verbolgen, dat was wel een woord dat paste bij een andere tijd, maar het ging dan ook ineens over 1627. Het nog steeds fris uitziende drietal begon op korzelige toon uit te leggen dat een gracht hoorde bij een afweermechanisme tegen de vijand. Maar door een soort extra gracht stiekem aan te leggen zou geweld worden aangedaan aan alle dappere re-enacters die volgend jaar weer de stad zouden aanvallen, maar dan ineens in een in het geheim aangelegde extra gracht een voortijdig einde zouden vinden.
Hoe kunnen jullie zo gemeen zijn, riep de dame die onderdeel van het gezelschap was en die blijkbaar haar mannetje stond.
Even waren de IJsmeesters sprakeloos. Toen zei er een: Dee hebt last van ne zonnesteek.


Torenwachter