Gemeenschapszin

Het ‘sponsoren’ van activiteiten is eigenlijk van alle eeuwen, beste Grollenaren. Ik herinner me dat we vroeger een biljartclubje hadden dat in twee dingen uitblonk: in slechte biljarters en in zo mogelijk een nog slechtere financiële basis. Wij hadden dan ook dringend behoefte aan een sponsor; dat woord bestond toen overigens nog niet, althans wij kenden dat woord niet. Eigenlijk wisten wij nog veel meer niet. Wat wij wel wisten was dat er een soort suikeroom rondliep die een hoop ‘mesommen’ had, zoals dat werd uitgedrukt. En als wij nou maar wat van zijn overvloed kregen, dan maakte dat kleine, net buiten ons vermogende liggende activiteiten, mogelijk. Dat was net meer dan onze core business, het biljarten. Ik zie nog hoe die man soms in zijn diepe broekzakken graaide en daaruit een groot aantal wat verfrommelde bankbiljetten tevoorschijn toverde en er royaal enkele aan ons afstond. Weer even van de financiële ondergang gered.

Hoe kom je aan geld? Er waren tijden en misschien zijn die er nog, dat verenigingen zich te buiten gingen aan verlotingen waarbij de meest afzichtelijke voorwerpen als ‘hoofdprijs’ werden gepresenteerd en als je dan won, was het je heel veel geld waard dat wangedrocht weer kwijt te raken.

In deze tijden kom je daar niet ver meer mee. Er zijn stormachtige ontwikkelingen geweest wat heeft geresulteerd in bijvoorbeeld businessclubs. Die zie je ook veel bij sportverenigingen zoals bijvoorbeeld bij de Grol. Die doen daar goede zaken mee; of de deelnemers zelf daarmee ook weer goede zakendoen - het beginsel van de wederkerigheid - kan ik niet beoordelen.

Sponsoren is zo algemeen geworden dat het in de samenleving niet meer weg te denken is. In de politiek is dat al niet anders; het CDA heeft geloof ik nu meer sponsorgelden dan kiezers. Komt nu sponsoring voort uit betrokkenheid, uit een onbaatzuchtige houding om iets wat mooi is en waardevol in stand te houden?

Lang heb ik gedacht dat die tijd grotendeels voorbij is, maar ik heb me vergist. Het leek er enige tijd op dat onze buurtschappen, kleine leefgemeenschappen, aan het eind van hun latijn waren. De krimp zou het laatste restantje van een vitaal dorp vernietigen, de kerken sloten ook hun deuren en het was kortom gedaan met die kleine vroeger zo vitale gemeenschappen.

Het leek enkele jaren alsof die afbraak bijna geruisloos zijn intrede zou doen, maar neem nu als eclatant voorbeeld Voor-Beltrum (ik doe het maar met een liggend streepje tussen Voor en Beltrum). Daar hebben ze een café Halfweg. Iedereen die een beetje van een karakteristieke kroeg houdt, is daar in de loop der jaren wel eens geweest. Maar het café zit dicht, geen opvolging, wat nu? Onderzoeken naar bijvoorbeeld de mogelijkheid tot bouw van appartementen op die plek moeten toch voor veel Voor-Beltrummers een gruwel zijn geweest. Kortom: ze stonden op hun achterste benen. Halfweg moet behouden blijven voor de gemeenschap en een groots opgezette geldinzamelingsactie is gestart en heeft al mooie resultaten opgeleverd. Jullie zullen dat allemaal in onze Groenlose Gids en in de Gelderlander hebben gelezen.

Ik denk dat menigeen zich heeft vergist in de veerkracht van zo’n kleine samenleving; daar zit betrokkenheid, gemeenschapsgevoel en de wil tot behoud van het karakteristieke duidelijk in. Er ontstaan ineens krachten; dat is weer een nieuwe vorm van donateurschap en sponsoring.

In de grote maalstroom van de tijd mag dit niet onderbelicht blijven. Daarom benoem ik het ook, want het is toch enigszins groter dan het belang van mijn vroegere biljartclub. Als Voor-Beltrum model staat voor een nieuwe ontwikkeling kunnen we er nog veel plezier aan beleven.


Torenwachter